Staphorster Volk is een cultureel-antropologische studie van Staphorst met aandacht voor het onderscheid tussen ‘boeren' en ‘burgers’ en analyses van verwantschap, sociale groepen en typisch Staphorster gebruiken zoals klederdracht, religie en volksgerichten. 

Hetty Nooy-Palm beschrijft Staphorst als een gesloten gemeenschap met eigen tradities, aan het begin van de overgang van plattelandsgemeenschap naar industriële samenleving. Inleiding door Sj. Groenman, schrijver van de sociografie Staphorst uit 1947.

ISBN: 90 6009 745 9 (niet meer verkrijgbaar)


Over de auteur

Hetty Nooy-Palm werd in 1921 geboren op Sumatra en studeerde in Amsterdam antropologie. Na de oorlog kreeg zij een gedeeltelijke aanstelling bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Tussen 1949 en 1956 woonde zij op Bali waar ze conservator was van het museum van het Bataviaas genootschap (het huidige Nationaal Museum van Indonesië). In 1955 promoveerde zij op het proefschrift Polynesische migraties (1955). 

Haar onderzoek in Staphorst stamt uit 1959 in een tijd dat antropologen gestimuleerd werden antropologisch onderzoek in eigen land te verrichten. Tot haar pensioen werkte Hetty Nooy-Palm bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen.


In de media

1998-11-18, Trouw, 'Dorpsballaden'



Toelichting
Wendelien Voogd

Staphorster Volk is een klassieke antropologische studie in de traditie van antropologen zoals Margaret Mead en Bronisław Malinowski. Hetty Nooy-Palm beschrijft de Staphorster gewoonten en gebruiken, verwantschapstermen, sociale groepen en belangrijkste ‘rites de passages’ en analyseert typische Staphorster gebruiken zoals klederdracht, religie en volksgerichten. Veel aandacht gaat uit naar het onderscheid dat de Staphorsters maken tussen henzelf en de anderen (‘burgers’), het fenomeen van de burenhulp en de manieren waarop de Staphorsters hun gemeenschap indelen in leeftijdsgroepen.

In haar beschrijvingen van de Staphorster cultuur trekt Hetty Nooy-Palm regelmatig parallellen met niet-westerse culturen. Zo schrijft zij ‘Sterft een kind, dan wordt de eerstvolgende baby die geboren wordt, naar hem of haar vernoemd. Op het Polynesische eiland Puka-Puka treffen we een dergelijk gebruik aan’ en vergelijkt de losbandige jongens-gangs van Staphorst met die van Tanimbar in Indonesië.  In eerste instantie doen die beschrijvingen erg exotisch aan, maar voor Hetty Nooy-Palm, die opgroeide in Indonesië en haar proefschrift schreef over Polynesische migratie-stromen, is Staphorst even ver weg of dichtbij als de rest van de wereld.

Interessant is haar uiteenzetting over de adolescentie in Staphorst en de sexuele vrijheid die Staphorster jongens en meisjes genieten, zonder dat de kerk met haar strenge moraal daar veel bemoeienis mee heeft. Het lijkt alsof de jeugd een laatste keer aan vrijheid mag proeven voordat hun leven van sobere volwassenheid begint. De vele zwangerschapshuwelijken die daaruit voortvloeiden, werden door de kerk geaccepteerd en niet apart behandeld. Hetty Nooy-Palm laat daarmee zien dat het niet alleen de kerk is die in Staphorst het leven bepaalt, maar dat de manier van leven in Staphorst diepere wortels heeft, dieper dan de gereformeerde conventies alleen, en dat de kerkgang bijvoorbeeld niet alleen uit religieuze overwegingen kan worden verklaard, maar ook vooral een sociale functie heeft:  Het verenigingsleven in Staphorst was nauwelijks aanwezig en de kerkgang was de plek elkaar te ontmoeten, om te zien en gezien te worden.

Hetty Nooy-Palm verrichtte dit onderzoek tussen 1959 tot 1961 en moest haar veldwerk afbreken toen het vanwege de rellen rondom de beruchte volksgerichten te onrustig werd in Staphorst. In haar boek wijdt zij veel aandacht aan deze traditie die zoveel ophef veroorzaakte in de Nederlandse pers.  Groepen adolescente jongens, ‘padjongens’ of ‘diekjongens’ genoemd, ontmoetten elkaar in de cafe’s en sponnen daar plannen voor het uitvoeren van sancties tegen leden van de Staphorster gemeenschap die zich niet aan de heersende moraal hielden. Zo werden aanstaande echtelieden, die teveel in leeftijd scheelden, belachelijk gemaakt door een strooien pop of lege karren op het erf te zetten. Of werden jongeren gedwongen te trouwen met het meisje dat ze zwanger hadden gemaakt door hen met een kar door het dorp te rijden. In 1961 werd een dergelijk volksgericht uitgebreid in de pers uitgemeten, met politieoptreden en rellen tot gevolg. Hetty Nooy-Palm liet zien dat het fenomeen van jongens-gangs die optraden als wachters van de moraal geen onbekend verschijnsel was in de niet-westerse wereld en dat het onjuist was in het verschijnsel een vorm van stedelijke ‘nozemgedrag’ te zien.

Hoewel Hetty Nooy-Palm met de analyse van de volksgerichten een link legt naar de actualiteit van toen, ligt de focus van haar studie niet op verandering en conflict, maar op het beschrijven en analyseren van de bestaande tradities. Dat samen met haar veelvuldige vergelijkingen met niet-westerse culturen, geven haar beschrijvingen iets afstandelijks. Ze schrijft ook dat het is alsof ze als een voyeur door een sleutelgat naar een vreemd volk kijkt. Toch is het niet haar bedoeling vervreemding in de hand te werken. In tegendeel. Aan het eind van het boek schrijft ze: 'Is het verschil tussen Nederland en de rest van de wereld wel zo groot? In zekere zin niet. De Staphorster samenleving vertoont aspecten, die in andere Nederlandse dorpen en steden niet onbekend zijn en die ook gelden voor Nederland als geheel.' Wie door het oudbollige taalgebruik en exotische beschrijvingen heen kan lezen, vindt een boeiende studie die zeker kan bijdragen tot een beter begrip van de Staphorster manier van leven, maar die ook vandaag de dag nog relevant is. Want ook in de discussie over de islam kan je dezelfde vragen stellen: Hoeveel religie zit er in het dragen van een boerka of een hoofddoek en hoeveel daarvan is een uiting van en sociaal-culturele identiteit?



Terug naar het overzicht

release 1 januari 1971
vorm onderzoek
auteur Hetty Nooy-Palm
uitgever Boom (Meppel)

Deel dit artikel